Chris Lorenz
Voor de studenten heeft de rendementsfinanciering verschillende gevolgen. Een gevolg op de korte termijn is dat zij door de bank genomen gemakkelijker, d.w.z. met een mindere inspanning dan tot nu toe noodzakelijk was, aan hun studieverplichtingen kunnen voldoen. Dit zal met name de zwakkere studenten aanspreken. Een verhoging van het onderwijsrendement betekent immers in de praktijk niets anders dan dat er meer voldoendes door docenten zullen worden uitgekeerd. Dat betekent naar de student toe vertaald een ruimere vrije tijd, die bijvoorbeeld voor betaald werk kan worden gebruikt. Aangezien de student door het Ministerie geacht wordt veertig uur per week te studeren, zal dit korte- termijneffect menigeen aanspreken. Op de langere termijn betekent de rendementsfinanciering voor de student echter onvermijdelijk diploma-inflatie, omdat het produkt dat hij/zij met zijn of haar collegegeld koopt, maatschappelijk minder waard zal worden vanwege de toename van het aanbod. Zodra het hoger onderwijs voor velen’ immers betekent dat (bijna) iedere student gegarandeerd na 4 a 5 jaar de universiteit met een doctoraalbul verlaat, zal de marktwaarde hiervan nog verder dalen. Als men hierbij optelt dat de prijs die de student voor het diploma betaalt – alias het collegegeld en eventueel de studielening – steeds hoger wordt, zal duidelijk zijn dat de studenten op termijn de belangrijkste slachtoffergroep van de rendementsfinanciering zullen zijn. Gegeven de huidige trend dat de werkloosheidscijfers voor academisch geschoolden steeds verder stijgen en de prognose dat het academische werkloosheidspercentage binnen enkele jaren het gemiddelde zal overtreffen, krijgt deze ontwikkeling een extra dramatisch reliëf. Als men daarbij optelt dat het gemiddelde inkomen van de academisch geschoolden eveneens een duidelijk dalende trend vertoont, is de kans aanzienlijk dat veel studenten er niet in zullen slagen hun diploma’s in de toekomst financieel te laten renderen. Degenen die geen marktrelevante studie volgen en die op studieleningen zijn aangewezen, zullen vermoedelijk het eerst met deze deprimerende gevolgen worden geconfronteerd.
Vanzelfsprekend staat het Ministerie van Onderwijs niet echt te dringen om de studenten te informeren over deze minder vrolijk stemmende lange-termijnontwikkelingen die rechtstreeks voortvloeien uit het onderwijsbeleid. Dat geldt nog eens extra voor de PvDA-bewindslieden die graag als de kampioenen van de kansarmen poseren. In plaats daarvan wordt de student door de politiek welbewust in een consumentenrol gedrongen en als rationeel calculerende actor benaderd. Het ministeriele idee is dat de studenten hun keuzen voor opleidingen en universiteiten op vergelijkende kwaliteitsoordelen moeten baseren in plaats van op irrationele motieven zoals de nabijheid tot het ouderlijk huis, mond-tot-mond reclame etc. Een bijkomend voordeel van deze consumentistische benadering is, om in het bedrijfsjargon te blijven, dat studenten hun eventuele onvrede volledig op de docerende ‘vakkenvullers’ zullen richten zonder over de financiële ‘zakkenvullers’ achter de schermen te struikelen.
Het Ministerie heeft in dit verband al de produktie van universitaire consumentengidsen gesubsidieerd, waarin gepoogd wordt de onderwijskwaliteit van verschillende landelijke opleidingen te inventariseren. Ook zijn er locale studenteninitiatieven geweest, waarin docenten beoordeeld werden. Het resultaat moet het Ministerie onaangenaam verrast hebben, want de beoordeling van universitaire docenten viel tot nu toe vrij positief uit. Deze uitkomsten zijn volledig in strijd met de rendementsfilosofie, die veronderstelt dat er veel met de kwaliteit van het onderwijs loos is zolang in het onderwijs niet de modelmatige doorstroompercentages worden bereikt. Een verfijning van de beoordelingsprocedure van docenten lijkt daarom in het kader van de rendementsfinanciering onvermijdelijk.
Zodra de rendementsfinanciering aan een tempobeurs gekoppeld wordt, zal de fixatie op tempo houden toenemen, omdat studievertraging financieel wordt afgestraft. Inhoudelijk betekent dit dat studenten gestimuleerd worden om veeleisende docenten en moeilijke studieonderdelen zoveel mogelijk te vermijden. Rendementsfinanciering betekent derhalve voor studenten een krachtige stimulans in de richting van ‘pretpakketten’ en ‘Micky Mouse’-onderwijs – net zoals het de instellingen krachtig stimuleert om hobbels uit de studieprogramma’s te verwijderen. Dat niet alle studenten geneigd zijn om dit pad in te slaan bleek recent gelukkig al uit een enquête van de studentenbonden in Leiden, Utrecht en Enschede. Daaruit kwam naar voren dat bijna een kwart van de ondervraagde studenten van mening was dat het hen aangeboden onderwijs te gemakkelijk was (voor de sociale wetenschappen was dat zelfs 40 pct.).
Een laatste consequentie van de rendementsfinanciering is dat in het universitaire onderwijs in toenemende mate controles op betaling geïntroduceerd zullen moeten worden – en dat betekent de aanstelling van een legertje controleurs. Onder de voorwaarde van budgettaire neutraliteit betekent dit een nieuwe aanslag op onderwijs en onderzoek. De regel dat studenten alleen betaald onderwijs mogen volgen, impliceert namelijk dat deze betaling ter plekke – d.w.z. bij de ingang van de universiteit dan wel die van de collegezaal – gecheckt moet worden, want elke regel is zo sterk als de controle erop. Net als in echte supermarkten zal in de onderwijssupermarkten van de nabije toekomst ‘proletarisch winkelen’ voorkomen moeten worden door creatief studerende studenten. Zo kan het bijvoorbeeld financieel erg aantrekkelijk en dus rationeel worden om je niet elk jaar officieel in te schrijven – en collegegeld te betalen – en in de tijd dat men niet ingeschreven staat, toch (b.v. hoor)colleges te volgen. Zodra men weer ingeschreven staat, legt men dan bliksemsnel de vereiste tentamens af. Op die manier zouden studenten hun studies zelfs in een kortere dan de officieel voorgeschreven studieduur kunnen voltooien, want de instellingen zullen er toch niet snel toe overgaan om (te) snel studeren te verbieden. Dit soort Antillen-routes in de universiteit kan alleen door een zeer fijnmazige aanwezigheidsen betalingscontrole worden bestreden, waarbij de docent mede
in de rol wordt gedrukt van universitaire politieagent. En dan hebben we het nog niet eens over de verwachte toename van het gebruik van de Bahama-route, die via studiebegeleider en studentendecaan loopt. Zodra studievertraging zwaarder financieel wordt gesanctioneerd, is het voor studenten immers volkomen rationeel om zich op de enige niet-gesanctioneerde oorzaken van studievertraging te beroepen, d.w.z. op problemen in de sfeer van de fysieke en mentale gezondheid. De instellingen zullen vermoedelijk in toenemende mate op doktersattesten e.d. getrakteerd worden – die zij weer zouden moeten controleren. De feitelijke ervaringen met de controles in de sfeer van de sociale zekerheid stemmen op dit punt niet erg optimistisch. Het recente voorstel van het Ministerie om de studenten en de universiteiten een studiecontract te laten sluiten waarin beide contractpartners een inspanningsverplichting aangaan om de feitelijke studieduur tot de formele te beperken bevestigt echter ondubbelzinnig dat het Ministerie een geheel eigen kijk op de onderwijsrealiteit heeft die niet veel met die van de studenten en docenten te maken heeft.