9. De reorganisatie van het wetenschappelijk onderzoek

Chris Lorenz

Over de reorganisatie van het universitair onderzoek kunnen we kort zijn. Ook hier geldt dat sinds halverwege de jaren tachtig het Ministerie uitsluitend een directere sturing en beheersing van het onderzoek nastreeft en een schaalvergroting tot stand wenst te brengen. Hiertoe werd het universitair onderzoek, dat voorheen individueel kon worden verricht, gereorganiseerd in voorwaardelijk gefinancierde onderzoeksprogramma’s. Dat betekende in de eerste plaats dat individuele universitaire onderzoekers hun onderzoek moesten bundelen in overkoepelende programma’s om zo het individuele hobbyisme uit te bannen. Het Ministerie streefde oorspronkelijk naar een minimumomvang voor aldus gevormde onderzoeksgroepen van zo’n veertig onderzoekers, maar daar is buiten een deel van de B-faculteiten weinig van terechtgekomen. Niemand op het Ministerie had zich namelijk de vraag gesteld of het uit de beta-sfeer afkomstige organisatieprincipe van de onderzoeksgroep in de gamma- en alfa-faculteiten wel mogelijk en nog minder of het inhoudelijk gezien zinvol was. In deze faculteiten was het onderzoek traditioneel hoofdzakelijk individueel – want persoonsgebonden – geweest en niet zonder reden. Dat individueel onderzoek slecht is – want niet verwisselbaar en dus niet bureaucratisch stuurbaar – werd eenvoudig als beleidsmatig axioma ingevoerd. Maar om niet van de onderzoeksgelden afgesneden te worden hebben ook deze universitaire onderzoekers hun individuele onderzoeksplannen minstens op papier op elkaar afgestemd en een grootse ‘window dressing’operatie opgezet. Deze had als doel grote paraplu’s op te steken om de feitelijke heterogeniteit aan onderzoeken aan het ambtelijk oog te onttrekken. Dat was gelukkig niet zo moeilijk, want de ambtenaren van O&W staan niet bekend vanwege hun expertise op het gebied van het wetenschappelijk onderzoek. Onderzoeksprogramma’s met titels als ‘Sociale verandering’ (in de sociologie), ‘Tussen wieg en graf’ (in de demografie) en ‘Verleden, heden, toekomst’ (in de geschiedenis) werden na meer of minder overleg voorgesteld en goedgekeurd. De kosten die deze ‘window dressing’-operatie in tijd gemeten met zich heeft meegebracht, moeten gigantisch zijn geweest, want er moest veel worden overlegd. Omdat ze niet als zodanig op budgetten verschenen, lieten deze kosten het Ministerie en de universitaire bureaucratie opmerkelijk genoeg siberisch: wat niet op een budget verschijnt, bestaat namelijk vanuit een bestuurlijk gezichtspunt niet.

In de tweede plaats betekende de voorwaardelijke onderzoeksfinanciering dat onderzoek alleen uitgevoerd mocht worden als het door inhoudelijke deskundigen – dus vakgenoten – van voldoende kwaliteit werd geacht. Dit nu was bij zo’n go pct. van de onderzoeksvoorstellen het geval en dat is de reden waarom dit systeem binnenkort zal worden afgeschaft. In tegenstelling tot wat het geval was bij het onderwijs is het Ministerie namelijk bij het onderzoek van mening dat een percentage van 90 pct. naar zwendel met kwaliteit riekt en betekent dat de beoordelaars veel te lief voor hun vakgenoten zijn geweest. Ook deze verfrissende no nonsense-blik is natuurlijk financieel verklaarbaar, want in tegenstelling tot bij het ‘hoger onderwijs voor velen’ levert deze non-selectie geen bezuiniging op en kost het Ministerie zelfs geld. Daarom zal bij de volgende beoordelingsronde een strengere selectie worden geëist, waarbij een onderscheid tussen uitstekend (= internationaal), positief en negatief onderzoek moet worden gemaakt. Te verwachten is dat dit onderscheid als beleidsinstrument gehanteerd zal worden en dat het niet-excellente onderzoek bij budgettaire tegenwind bij voorrang voor afslanking in aanmerking zal komen.

Om alsnog tot schaalvergroting te komen zullen de onderzoeksscholen die momenteel in oprichting zijn, serieuzer op hun minimumomvang (van 40 AIO’S) geselecteerd worden. In hetzelfde kader is NWO als poortwachter van de ‘tweede geldstroom’ met een reorganisatie bezig die een schaalvergroting tot stand moet brengen. Daarom zal het aantal werkgemeenschappen die uit vertegenwoordigers van vakgebieden bestaan, drastisch worden gereduceerd. Het doel hiervan is, zoals te doen gebruikelijk, niet inhoudelijk maar beheersmatig en financieel van aard. ‘Met geld dat over zoveel verschillende loketten versnipperd is, kan de sturende, agendabepalende rol van NWO niet goed uit de verf komen’, aldus NWO-voorzitter Borgman. Dat deze schaalvergroting en sturing met name in de intern zeer gefragmenteerde alfa en gamma-disciplines met hun fijnmazige netwerk van werkgemeenschappen de problemen eerder zal vergroten dan verkleinen, mag de bestuurlijke NWO-pret vooralsnog niet drukken. Goed onderzoek is grootschalig en gestuurd volgens het nieuwe Nwo-devies. Dit streven sluit wonderwel aan bij dat van minister Ritzen, die ook altijd al vond dat het wetenschappelijk onderzoek best wat maatschappelijk relevanter kon worden en in die richting bijgestuurd moest worden. Daaronder verstaat deze minister ‘goed voor de Nederlandse economie’ en het is daarom te verwachten dat de niet nuttige wetenschappelijke disciplines het ook hierdoor in de toekomst extra moeilijk zullen krijgen. De ‘derde geldstroom’ – waaronder al het onderzoeksgeld wordt verstaan dat op de vrije markt wordt verworven – komt traditioneel namelijk vrijwel geheel terecht bij onderzoek waarvan direct nut wordt verwacht. Wat de ‘tweede geldstroom’ betreft gaat dat zeker op voor het grootste deel.

Het ligt in de lijn der verwachtingen dat universitair onderzoek dat in de nabije toekomst niet onder de paraplu van een ministerieel goedgekeurde onderzoeksschool valt en niet uit de derde geldstroom wordt bekostigd, geen lang leven meer beschoren is. De koppeling van universitair onderzoek (via de onderzoeksinstituten, die als financiële en bestuurlijke tussenschakel zullen fungeren) aan de budgetten van onderzoeksscholen betekent immers dat veel van het andere onderzoek op termijn in een sterfhuisconstructie terecht zal komen. Het wetenschappelijk personeel zal dan definitief gesplitst worden in docenten met en docenten zonder een onderzoekslicentie – en dat betekent niets anders dan de definitieve ontvlechting van het universitair onderzoek en onderwijs. Hoe deze ontvlechting juridisch vorm krijgt zal vermoedelijk in het kader van de verdergaande decentralisering aan de universiteitsbesturen worden overgelaten, maar ongetwijfeld kunnen de bestaande arbeidscontracten – waarin wetenschappelijk personeel is aangesteld voor onderwijs en onderzoek – al flexibel worden geïnterpreteerd. En mocht dat juridische problemen geven, dan kan de reorganisatiecode – de juridische passepartout van universitaire bureaucraten – van stal worden gehaald om het personeel vervolgens op nieuw omschreven functies te laten solliciteren. Dit recept is in het verleden al met succes toegepast – o.a. bij de letterenfaculteit in Utrecht en de biologieopleiding in Leiden -, dus ligt herhaling voor de hand. De integratie van universiteit en HBO is dan een feit, omdat datgene wat universiteiten in principe van hogere beroepsopleidingen onderscheidt – de eenheid van onderwijs en onderzoek – is afgeschaft. Dat deze ‘HBO-isering’ van de universiteit gepresenteerd zal worden als de opwaardering van het HBO tot universiteit kan moeilijk uitblijven, omdat elke bezuinigingsmaatregel tot nu toe als kwaliteitsverbetering van het hoger onderwijs is voorgesteld.

331 thoughts on “9. De reorganisatie van het wetenschappelijk onderzoek

Comments are closed.