Grootheidswaanzin in het onderwijs

Arjo Klamer, econoom en hoogleraar aan de UvA, in GPD, 2002

De kinderen zijn weer terug op school en universiteit. En de bestuurders van onze onderwijsinstellingen bezinnen zich op fusies. Na de golf van fusies in het lager-, middelbaar- en beroepsonderwijs moeten nu ook de hoge scholen en universiteiten eraan geloven. De Universiteit van Amsterdam blijkt bijvoorbeeld al heel ver in haar plannen voor een fusie met de Hogeschool van Amsterdam en als het aan Frans Leynse, de voorzitter van de hogescholenraad, ligt wordt die fusie het lichtend voorbeeld. Van de minister mag het. Daar gaan we weer. Hebben bestuurders dan niets beters te doen?

Fusies dienen met achterdocht bekeken te worden. Hoort u van een fusie in het bedrijfsleven, weet dan dat de huidige aandeelhouders, de managers en de advocaten in hun handen gaan wrijven en dat werknemers en de nieuwe aandeelhouders pijn gaan lijden. Want fusies pakken zelden goed uit.Hoe de fusies in het onderwijs uitpakken, is vooralsnog onduidelijk. Het zal me niet verbazen als de conclusie zal zijn dat onze gigantische scholen broedplaatsen van sociale ellende zijn (zoals de ervaring met dergelijke scholen in de VS leert). Dat ze onbeheersbaar zijn en aan veel kinderen een slechte leeromgeving bieden. Ik stuur mijn kinderen in ieder geval het liefst naar kleine, overzichtelijke scholen en het spijt me zeer dat dat voor het middelbaar onderwijs niet meer mogelijk is. Zelfs het plaatselijk Gymnasium heeft al meer dan 700 leerlingen. Opsplitsen zou mijn voorstel zijn. Maar nee, onderwijs moet massaal want, zeggen de bestuurders, massaliteit biedt meer mogelijkheden voor variatie en diversiteit. Alsof het daarom zou moeten gaan in het onderwijs. Ik gun mijn kinderen een omgeving die ze kunnen overzien en waar ze grip op hebben.

De massaliteit wordt een nog groter probleem in de mega-academies die Leynse voor ogen staan. De Universiteit van Amsterdam is al veel te groot en te onoverzichtelijk. Samen met de Hogeschool wordt de instelling nog eens zo groot en onoverzichtelijk. Dat kan niet goed zijn. Niet voor de studenten en niet voor de docenten. Alleen de bestuurders lijken met deze plannen gediend want zij krijgen meer macht. In de ideale universiteit krijgen studenten het gevoel lid te zijn van een gemeenschap. Op een grote universiteit werken studenten geïsoleerd in hun eigen discipline. Microbiologen verkeren onder elkaar en de filosofen, economen en Neerlandici doen dat ook. Mensen in andere disciplines kom je niet tegen want daar zijn de afstanden te groot voor. In kleine universiteiten is het bijna onmogelijk om contacten met mensen in andere disciplines uit de weg te gaan want je komt elkaar dagelijks tegen en hebt op allerlei manieren met elkaar te maken. Althans dat was mijn ervaring toen ik in de VS aan een relatief kleine universiteit (2000 studenten) werkte. Nooit eerder ging ik zo intensief met filosofen, wiskundigen, politicologen en letterkundigen om als op die universiteit. Later ging ik naar een grote Amerikaanse universiteit en voelde me verloren en geïsoleerd in de economische faculteit. Op de grote universiteit was dan wel een grotere variëteit aan disciplines en specialisten, maar daar had je weinig aan want je kwam elkaar gewoon niet tegen. In academisch opzicht zijn grote universiteiten inefficiënt.

Van een fusie tussen universiteiten en hoge scholen wil ik dus liever niets weten. Wat me evenwel aanspreekt in de beweegredenen van Leynse om voor die fusie te pleiten is de noodzaak om universiteiten duidelijker te onderscheiden van hogescholen. Hij merkte in zijn rede voor de Nijmeegse universiteit terecht op dat universiteiten met hun vele beroepsopleidingen teveel zijn gaan lijken op de hogescholen. Steeds minder dienen de universiteit de wetenschap en steeds meer stemmen ze hun programma’s af op de arbeidsmarkt. Daarmee concurreren ze met de hogescholen en verliezen hun eigenheid. Op mijn universiteit wil het merendeel van de studenten alleen een titel om daar geld mee te verdienen. De praktisch ingestelde opleiding bedrijfskunde loopt over met studenten terwijl wetenschappelijke studies zoals geschiedenis en algemene economie hun bestaansrecht dreigen te verliezen uit gebrek aan studenten. Studenten die komen studeren uit belangstelling vormen een bedreigd soort. Ik sluit me daarom aan bij het pleidooi van Leynse om de opleidingen bij hogescholen onder te brengen. Universiteiten zouden zich dan weer kunnen richten op hun oorspronkelijke missie: het zoeken naar waarheid en het verdiepen van kennis.

Een zuivere universiteit pretendeert niet haar studenten klaar te maken voor de arbeidsmarkt. Een echte universiteit draagt bij tot het kritisch en analytisch vermogen, maakt mensen wijzer en stimuleert aldus het intellectuele klimaat in de samenleving. Een universiteit slaagt daar alleen in als ze klein en overzichtelijk blijft.